Strijdbaar schild

Omdat hoger onderwijs voor meisjes kort na WO II nog altijd alleen weggelegd was voor de happy few, dienden twee van mijn oudere zussen hun schoolopleiding na het lager middelbaar af te ronden met twee jaar pensionaat in Wez-Velvain, net over de taalgrens in Henegouwen. Om ‘hun Frans’ te leren, zoals dat toen heette. Maar ook wel een beetje om na die eerste 16 jaar van hun leven eindelijk een beetje los te komen vanonder moeders rokken. Pensionaat hield toen immers nog een vrij bruuske breuk in met het doen en laten in en rond het warme nest waarin ze opgegroeid waren. Meisjes kwamen alleen halfweg en einde trimester naar huis, telkens met één valies vuile was en een andere vol verse vertellingen over straffe stoten, geniepig kattenkwaad en tonnen nonnenfrustratie opgedaan in het Pensionnat des Dames de Saint Charles.

Toch hield, begin de jaren ’50 van de vorige eeuw, dat afscheid aan Tielt en die eerste afreis naar het verre Henegouwen voor beide zussen ook iets van een bevrijding in. Want hoe talrijk de vriendschappen en gelukkige momenten ook waren geweest tijdens de voorbije vier jaar bij de zusters Apostolinnen, het doen en laten van mijn zussen daar in de Ieperstraat wist ik – te horen aan hun dagelijks gezeur erover tegen ons moe – ook continu overschaduwd door dat verplichte, vormeloze velours hoofddeksel in een onaardse purperen kleur dat als een tang op een varken paste bij de rest van hun overigens keurig donkerblauwe uniform. Behalve die niet echt te vatten kleur en vreemdsoortige vorm, was er vooral ook nog dat frontaal bijzonder fors en militant uitgevallen embleem met de letters ATP: Apostolinnen Tielt. Een soort strijdbaar schild tegen elke potentiële aantasting van zoveel zorgzaam gekoesterde deugdzaamheid. Maar helaas, in het Tielt van toen ook bron voor afgeleiden als “APeToten!” en andere schimp bij de jeugd van de andere schoolinstellingen.

Eens ze voor mijn zussen niet meer van doen waren, hebben de hoofddeksels, vaak herkneed in de wildste poses en modellen, nadien nog lang dienst gedaan op uiteenlopende verkleedpartijen voor tal van neven en nichten in de familie.

Voor mezelf als achterkomer was de ATP-baret hét attribuut bij uitstek waarmee, eens scheefgetrokken tot tegen mijn rechteroor, ik ontegensprekelijk indruk maakte op de jongens uit de buurt, telkens er hoogdringend verzamelen werd geblazen om met onze zelfgemaakte schietijzers en geweren wat verderop in de Stedemolenstraat ‘Kallekes hof’, ons speelparadijsje op de braakliggende oude Callens-hoeve, te gaan verdedigen tegen die almaar verder oprukkende werf van de watertoren in opbouw. Meer dan eens werd er immers in de richting van mij en mijn baret gekeken wanneer een paracommando vooruit diende gestuurd met weer eens een zwaarwichtige verkennersmissie in de vijandige linies van die niets of niemand ontziende betonboeren.

Allemaal tevergeefs, natuurlijk. Nu iedereen vandaag in de verre omtrek drinkbaar water uit de kraan kan tappen, is het resultaat van onze herhaalde confrontaties met de torenbouwers ondertussen genoegzaam bekend. Maar de baret is een relikwie gebleven van de heerlijkste speeljaren van een jongensleven.