Grootmeester van het woord

Picture 2017-09-22 om 13.50.34Hij droeg zijn haar ‘à la brosse’. Dat stond stoer bij zijn Chiro-uniform, dikke ribfluwelen korte broek, grijze sportkousen en zwarte bottienen. Helemaal de Leider waarnaar je wil opkijken, als je negen bent. Vooral was er ook die stem. Het warme timbre van de vertelronde op een herfstige zondagmiddag als het te hard regende om buiten te spelen. Licht nasaal, innemend en meeslepend: spannende werelden in woorden getekend. Alles gezet in dat accent van hem dat niet van hier was.

Herman Verschelden was intern op het ‘groot college’, ingeweken uit het Waasland, maar al zoveel Tieltenaar dat hij in de weekends bij zijn gastgezin bleef hangen om zich beter te engageren in de lokale jeugdbeweging. Tielt zou hij vanaf nu nooit meer loslaten.

Dat jaar droeg ook ik mijn eerste ribfluwelen broek. En even later kreeg ik het thuis gedaan dat ik ook mijn haar overeind mocht laten zetten door kapper Frans. Diezelfde herfst en winter  kroop voor het eerst die kippenvel-rilling over mijn ruggengraat toen ik ‘mijn’ Chiroleider hermanzowaar ook nog zag schitteren op de planken van het collegetoneel in ‘Het Noorderlicht’ en ‘Christoffel Columbus’, met een opgeplakte valse ringbaard maar mét zijn echte broskop.

Omdat hij dat jaar afstudeerde aan het college, duurde die eerste passage van Herman Verschelden in mijn jonge leven slechts enkele maanden. Maar heel vreemd, toen ik enkele jaren later zelf aan het ‘groot college’ begon, dook ook hij daar weer op.  Mijn Leider was nu leraar Nederlands,  helaas niet van mijn klas: wij moesten het zien te rooien met iemand die zijn haar helemaal opzij kamde, niets ophad met toneel of jeugdbeweging en alleen goed kon voetballen.

Toen gebeurde dat kleine wonder. Wanneer de jonge leraar een jaar of wat later met een collega het zelf geschreven sprookje Midwinternachtdroom zou opvoeren op de collegeplanken, kwam mijn vroegere Leider in eigen persoon mij op een avond uit de studiezaal halen om mij met datzelfde vuur van de vertelrondes van weleer in te pakken met het argument dat hij de rol van die kleine Puk helemaal op mijn lijf had geschreven.

Hij leerde ons toen wat spreken was. Wat stem verheffen is, zonder te schreeuwen. Fluisteren, verder dan de souffleurbak, rijen diep de donkere toneelzaal in. Verzekerde dat die kramp onder in de buik, plankenkoorts heet. Dat iedereen dat wel heeft en dat die na de eerste zinnen helemaal oplost in de gloed van de schijnwerper. Hij toonde ook dat er een verschil is tussen stappen en schrijden, dat schouderbladen achteruit kunnen, of je hoofd kunnen helpen wegduiken. Hij leerde genieten van taal, van lichaamstaal, van applaus ook.

Herman zou nadien in mijn leven blijven opduiken. Ooit voor een bijrolletje tussen grote acteursnamen in dat jonge theater Malpertuis van hem dat hij intussen uit de grond had gestampt in het Vossenhol, een gewezen pop up-kroeg van de Tieltse hoogstudenten. Later ook voor die recensie van de opvoering van Stijloefeningen, mijn eerste journalistieke opdracht ooit,  in datzelfde Malpertuis waarmee hij  Tielt intussen een plek had gegeven op de Vlaamse toneelkaart.

Vreemd was dat dan weer even later, toen hij aan de Tieltse academie zowaar de leraar Woord werd van mijn eigen kind. Maar ook zoveel meer dan de leraar: veeleer een mentor die jaar na jaar groepen tieners kon blijven begeesteren voor woord en taal. Die cultuurbakens hielp uitzetten die een heel mensenleven dienstig zijn.

Net als die keer destijds tijdens de avondstudie, riep Herman Verschelden mij tien jaar geleden nog eens bij zich. In diezelfde toonzetting waartegen je geen neen zei, overtuigde hij mij om aan te sluiten bij de werkgroep Erfgoed, een soort stedelijk adviesorgaan dat hij op vraag van het stadsbestuur voorzat. Want inderdaad, zo diep zat de autoriteit van de ingeweken Waaslander intussen al in de Tieltse klei geworteld. Helaas, voor het eerst herkende ik niet meer de Herman Verschelden van zoveel gezegende momenten van weleer: wat zat de hemelbestormer, wat zat de bezieler van zoveel en zovelen, wat zat zo’n brok talent zichzelf hier te verliezen in steriele kletsrondes zonder gevolg?

Onze wegen leken zich toen voor goed te scheiden, ware er niet twee jaar terug die historiek van Volksveredeling die diende opgerakeld te worden voor het heemkundig tijdschrift. Dat verhaal van een Tielts amateurgezelschap dat na de Tweede Wereldoorlog een tijdlang furore had gemaakt in West-Vlaamse toneelkringen en waarvan de bezielers later mee met Herman aan de wieg stonden van zijn Malpertuis. Deze keer was ik het die Herman had overtuigd dat hij de geknipte man was voor het duidende nawoord. Hij was enthousiast, zoals steeds als het over theater en talent gaat. Maar toch had ik dat beter niet gedaan: hoe  raak en boeiend zijn inbreng ook deze keer weer was, littekens van ziekte maakten van het gesprek een moeizame tocht op de tast door de gangen van de taal. Die voor hem wellicht pijnlijke confrontatie had ik deze Grootmeester van het woord beter bespaard.

Mijn excuses hiervoor, Herman. Voor nu, adieu, grote Meneer. En of je hier een steen hebt verlegd in de rivier.